Elin Hofman heeft vorig jaar op vrijwillige basis als psychologe gewerkt met minderjarige vluchtelingen op Lesbos. Samen met een maatschappelijk werker heeft zij een plan ontwikkeld om minderjarige vluchtelingen te ondersteunen op hun reis naar Europa.

‘Are you hungry?’ vraagt een van mijn collega’s. ‘No no Germany’, is het geagiteerde antwoord van een minderjarige jongen.

Waar het hart van vol is, stroomt de mond van over... Germany, Duitsland, dat is waar ze naartoe willen. Althans, de meesten. Zweden wordt ook wel eens genoemd. Evenals Oostenrijk, Zwitserland en soms ook Nederland wanneer ze achterhalen dat ik daar vandaan kom. ‘We gaan met jou mee,’ roepen ze lachend. ‘Dan moet je nog even geduld hebben, want ik moet nog een tijdje hier werken,’ roep ik lachend terug. ‘Geen probleem, we wachten wel.’

Dat dit niet serieus bedoeld is, is me inmiddels wel duidelijk. Als de jongeren iets niet willen is het wachten. Het liefst willen ze zo snel mogelijk weg. Weg om herenigd te worden met hun families die al in het beloofde land zijn, weg om te studeren, weg om hun families die in het thuisland zijn veilig over te laten komen. Snel verder reizen, gauw op hun plaats van bestemming aankomen. Het liefst wilden ze er gisteren al zijn. Maar dat kan niet. Ze zijn minderjarig en reizen alleen. Of althans zonder vader, moeder, meerderjarige broer of zus. En dan mag je niet verder volgens de Griekse wet. Misschien reis je wel met een gezelschap, met een oom, tante of goede bekende. Maar wie zegt dat dit echt een goede bekende is en geen smokkelaar of mensenhandelaar? En dus worden de jongeren van hun ‘bekenden’ gescheiden. In een apart gedeelte van het kamp op Lesbos verblijven ze en wachten ze tot hun registratie is voltooid. En tot andere organisaties een plek hebben gevonden in Griekenland waar ze veilig kunnen verblijven. Het regelen van zo’n plek duurt een week, misschien twee. Vanuit die plek kan dan gewerkt worden aan gezinshereniging op een legale manier, zodat de jongeren niet hoeven te reizen. Tot zover klikt het mooi, alleen de praktijk laat zien dat het niet is wat de jongens willen. Ze willen meteen doorreizen en als ze dat doen, zijn ze binnen een paar dagen of weken in Duitsland, Zweden of waar dan ook. Blijven ze in Griekenland, dan duurt het maanden en dat is veel te lang vinden ze.

En ja, het is ook lang. Maar of doorreizen veilig is, is een tweede. Dus worden ze van alle kanten gewezen op de gevaren zoals smokkelaars, handelaars en mensen die misbruik van hen willen maken. Met alle goede bedoelingen om hen in ieder geval te voorzien van de juiste informatie, zodat ze zelf hun keuze kunnen maken. ‘We hebben jullie niet nodig, we weten dit wel,’ wordt wel eens geroepen. ‘Hoezo willen jullie ons helpen? Als jullie willen helpen, haal ons hier dan uit en zorg dat we verder kunnen gaan.’ Bij sommige jongens is er veel boosheid over de situatie, maar ook onbegrip en stress. Stress omdat ze weten dat de grenzen dichtgaan en oponthoud het moeilijker voor ze kan maken. Ik leg hen uit hoe het systeem werkt, dat we hen niet zomaar kunnen laten gaan omdat ze nog niet meerderjarig zijn. Ik zeg dat ik graag zou willen dat de situatie hier verbetert zodat hun verblijf hier wat aangenamer wordt, en dat we uitzoeken hoe we dat voor elkaar kunnen krijgen. Ik leg uit dat andere organisaties bezig zijn met het zoeken naar andere verblijfsmogelijkheden op Lesbos.

De plek waar ze nu verblijven is een voormalig militair terrein en dat betekent een hek met een slot. Een gevangenis volgens de jongens. En ook al vertellen we hen dat dat niet zo is, dat beeld valt soms moeilijk te ontkrachten. Er is echter inmiddels ook een huis voor kwetsbare kinderen. Een open setting zonder hekken en sloten. Ik vertel de jongens dat dit huis er is, dat het bestaat. Maar het huis heeft maar vijf plekken, dus er is helaas niet genoeg plek voor iedereen (er zijn meestal tussen de 15 en 30 jongens, met pieken tot soms 70). Er wordt wel gekeken naar een tweede huis, dus er wordt aan gewerkt. We weten dat de huidige situatie niet ideaal is en dat deze moet veranderen. Maar tot die tijd moeten ze het met de situatie hier doen. Langzaam ebt de boosheid weg en komt er wat meer rust. Wanneer de jongens merken dat er veranderingen, dus verbeteringen op komst zijn, voelen ze zich gehoord en gezien. Ze willen zelfs meedenken over hoe de situatie hier in het kamp kan verbeteren.

Zo hebben we het regelmatig over coping: hoe ga je met problemen en frustratie om en wat kun je doen om die negatieve gevoelens op een positieve manier te ventileren? Word je boos, ga je schreeuwen, schoppen en spullen kapot maken? Of praat je erover en probeer je afleiding te zoeken en mee te denken naar oplossingen? Alle suggesties voor verbeteringen schrijven we op en verzamelen we. Van simpelweg te koude en te zoete thee bij het ontbijt tot het krijgen van wifi zodat ze makkelijker kunnen bellen met familie. Niets is te gek. We bieden hen de kans te ventileren, hun emoties eruit te gooien en zodoende wat weerbaarder hun reis te vervolgen. Daarnaast hebben we het samen over zaken zoals groepsbinding, kracht, persoonlijke ruimte en grenzen en verschillen tussen Noord-Europa en de Arabische wereld. En als dan een van de jongens ondertussen een tekening naar me toeschuift met de woorden ‘alstjeblieft, voor jou,’ denk ik dat we het ondanks alle boosheid toch niet zo heel slecht doen.