Vandaag belooft de zwaarste dag van ons veldbezoek te worden, want vandaag zullen we de twee vluchtelingenkampen bezoeken die inmiddels in Athene zijn ontstaan. De kampen huisvesten vluchtelingen die bijna allemaal zonder uitzondering de gevaarlijke bootreis hebben gemaakt naar Europa. Ik sta er dubbel in. Enerzijds moeten we de verhalen optekenen, zodat we als getuige op kunnen treden voor de enorme stroom mensen die Europa momenteel doorkruist. Deze getuigenissen – samen met de rapporten die we uitbrengen - helpen ons om nationale en internationale politici te bewegen menswaardige maatregelen te treffen voor een veilige doortocht. Anderzijds staat het me ergens tegen om als bevoorrechte westerse vrouw ‘even’ de tragische verhalen aan te horen. Ik kan immers binnen enkele dagen weer terug naar de veiligheid van mijn comfortabele Amsterdamse leven, terwijl deze mensen nog onnoemelijk veel ontberingen te wachten staan.
Ons team verzamelt zich bij het kantoor. De journalist, vertaler en fotografe die mij vergezellen, druk ik op het hart de mensen met vriendelijkheid en respect te benaderen, om toestemming te vragen hun verhaal en beeltenis te mogen gebruiken en uit te leggen waarom we deze nodig hebben. Daar kan ik op rekenen, verzekeren ze mij. We spelden onze Dokters van de Wereld batches op (zowel voor onze veiligheid als ter geruststelling voor de vluchtelingen) en stappen in de bus die eveneens duidelijk herkenbaar ons logo draagt.
Vluchtelingenkamp Victoriaplein
We banen ons een weg door de chaos van het verkeer en wanneer we aankomen, ontvouwt zich een rommelig, overvol, met goedkope tenten bezaaid plein voor onze ogen. Op het plein bevinden zich zeker 500, misschien wel 700 mannen, vrouwen en kinderen. Ik schrik van het grote aantal kinderen, waarvan velen nog niet eens 5 jaar zijn; ik zie meerdere baby’s en zwangere vrouwen. Veel mensen hangen apathisch in en om hun tenten, sommigen kijken ons met uitgebluste blik aan. Ik hoor kinderen met hese stemmetjes huilen. Het is een doorgangskamp, mensen blijven maar een tot twee dagen, zodat ze zich kunnen registreren en kunnen bijkomen van de traumatische reis. Hierna reizen ze verder naar de grens van Macedonië, de enige grens die nog open is. Het kamp wordt echter niet kleiner, want de lege plekken worden heel snel weer opgevuld door nieuwe, pas aangekomen vluchtelingen. Het kamp bestaat nog maar enkele dagen en mijn Griekse collega’s houden de situatie nauwlettend in de gaten om in actie komen zodra dat nodig is en beraden zich op een interventie.
Rustig lopen we door het kamp. De stank is overweldigend. Nergens in het kamp zijn sanitaire of andere voorzieningen.Van de zeker 20 horecagelegenheden rond het plein is er maar een die toestaat dat de mensen gebruik maken van hun toilet. Voor water en voedsel zijn mensen volledig afhankelijk van de goedgeefsheid van de Griekse bevolking. Hier en daar proberen moeders kleine kinderen te wassen met wat water uit een fles. We groeten mensen met een glimlach en een “salaam” of met een buiging van ons hoofd met de hand op het hart. We merken dat het mensen goed doet, dat ze simpelweg als mens gegroet worden. We spreken een aantal mensen aan en zijn dankbaar dat we een vertaler bij ons hebben, want verreweg de meesten spreken geen Engels. Het grootste deel van de mensen komt uit Afghanistan, waar Farsi de voertaal is. Zodra we een gesprek aangaan, verzamelen zich steeds meer mensen om ons heen. Ze wekken de indruk graag hun verhaal te willen vertellen en de vragen die journalist Achileas en ik aan hen stellen worden openhartig beantwoord. Wat ze te vertellen hebben, raakt ons diep.
Een man van eind veertig, zijn ogen rooddoorlopen van uitputting, vertelt ons hoe hij, samen met anderen, op Lesbos op weg was naar het receptiecentrum om zich te registreren. Het centrum ligt op uren lopen van het strand waar ze aankwamen. Toen een taxi stopte om ze naar het centrum te rijden, stapten ze dankbaar in. Ze waren al weken op reis en hadden afschuwelijke dingen meegemaakt onderweg. Even uitblazen was precies wat ze nodig hadden. De vriendelijke geste van de taxichauffeur zal hen ongetwijfeld goed hebben gedaan. Na enkele minuten trokken de chauffeur en zijn bijrijder echter een mes en begonnen op de uitgeputte mannen in te slaan. Ze eisten €400. Toen ze het geld hadden, werden ze letterlijk uit de taxi geschopt. Ze hadden amper een kilometer gereden. Van anderen horen we dat dit geen incident is, maar dagelijkse realiteit.
Terwijl we praten, zien we 3 tienerjongens schuchter aan komen lopen. Het heeft er alle schijn van dat ze nieuw aankomen in het kamp. Als we ze proberen aan te spreken, keren ze zich om en lopen weg, duidelijk bang. We horen dat er ontzettend veel minderjarige kinderen aankomen op de eilanden, in vrijwel alle leeftijdscategorieën. Vaak zijn ze hun ouders kwijtgeraakt tijdens de chaotische reis of – ook dit komt veelvuldig voor – zijn de ouders onderweg gestorven. De jongere kinderen laten zich nog wel meenemen naar opvanglocaties die speciaal voor minderjarige vluchtelingen zijn opgericht. De tieners echter willen koste wat kost verder. Als ze al meegaan naar een opvanglocatie, dan lopen ze binnen enkele dagen vrijwel allemaal weg. We horen ook dat veel tienerjongens zich prostitueren; het is voor hen de enige manier om geld te verdienen om hun reis te bekostigen, al dan niet met behulp van de talloze mensensmokkelaars die langs iedere route door Europa actief zijn.
Een andere man vertelt ons dat ze met 15 families uit Afghanistan vertrokken. Alleen hij en zijn gezin zijn in Griekenland aangekomen. De andere families hebben ze achter moeten laten als gevolg van ziekte, uitputting, sterfgevallen of omdat ze door hun geld heen waren. In een zin weet hij een enorm scala van tragedies te vatten.
Ik kijk op en zie een Griekse vrouw kleding en etenswaren uitdelen. Nog geen tien seconden erna hoor ik een boze man in het Grieks tegen ons gezelschap schreeuwen – dat inmiddels uit ons team en zo’n 15 vluchtelingen bestaat – dat we een stuk verderop moeten gaan staan. We staan te dicht bij zijn ‘periptero’ (klein vierkant kioskje) en we hinderen zijn handel. Als we niet weggaan belt hij de politie, snauwt hij ons toe. Tassos, de maatschappelijk werker die ons vergezelt, wijst hem er fijntjes op dat we op de openbare weg staan en wenst hem met snijdend sarcasme veel succes bij het bellen van de politie. Mentaal geef ik Tassos en high five. De man en de vrouw representeren de tweedeling in Griekenland: aan de ene kant staat een betrokken en solidaire groep mensen, die meer dan graag iets goeds wil doen voor de vluchtelingen. Aan de andere kant de groep Grieken, die de vluchtelingen zo snel mogelijk het land uit ziet gaan.
“Ik snap het ook wel, ” zegt een jonge Afghaan met een smal gezicht, “Griekenland heeft het zelf ook heel slecht momenteel. Ook hier hebben mensen het zwaar en we willen helemaal niet tot last zijn. Het enige wat we vragen is een plek waar we ons kunnen wassen en naar het toilet kunnen gaan, misschien wat voedsel en water, maar bovenal hulp om onze reis te vervolgen.” Hij vertelt ook dat hij de Grieken dankbaar is en nooit zal vergeten dat bij aankomst op het strand vele eilandbewoners en hulpverleners, waarschijnlijk ook die van ons, hen op menswaardige manier welkom heetten en hielpen. Ik ben onder de indruk van de manier waarop hij – net aangekomen na een zware en traumatische reis – begrip kan opbrengen voor de afwijzende houding van sommige Grieken.
Het is tijd om te gaan. We schudden handen, wisselen “salaam’s “ uit en wensen de groep alle geluk op het vervolg van hun reis. Dit doen we met pijn in het hart, want de geruchten dat ook Macedonië haar grens zal sluiten, worden steeds sterker. Dan kunnen ze geen kant op en ook hier is de winter in aantocht. Ook geven we hen mee dat we ons blijven inzetten om een veilige doortocht te creëren. En dat we alles in het werk zullen stellen om hen in de avond te evacueren naar een droge plek. Geen overbodige luxe, want er wordt noodweer verwacht. Tassos gaat meteen de nodige telefoontjes plegen.
Terwijl we naar de auto lopen, stopt er een dikke Audi voor ons. Het raam gaat naar beneden en een Afghaan vraagt ons wie we zijn en wat we komen doen. Tassos legt uit dat we van Dokters van de Wereld zijn en dat we de mensen wilden spreken om onder andere te zien op welke wijze onze organisatie hen het beste kan helpen. Met een knikje gaat het raam weer omhoog en hij rijdt weg. “Mensensmokkelaars”, zegt Tassos, “zij komen hier weer nieuwe klanten werven, en houden potentiële verraders, die de politie op hen af kan sturen, scherp in de gaten.” Verbouwereerd en aangeslagen van alle indrukken stap ik in ons busje.
Vluchtelingenkamp Eleonas
In een ander deel van Athene ligt het vluchtelingenkamp Eleonas. Het verschil met het Victoriaplein kan bijna niet groter zijn. Het kamp is omheind en wordt beschermd door politieagenten. Naast het bewaken van de rust in het kamp zelf, beschermen ze de vluchtelingen in het kamp ook tegen mogelijke aanvallen van de Gouden Dageraad, de extreemrechtse politieke partij van Griekenland. Ik denk weer aan de onbeschermde mensen en vooral aan de kinderen op het Victoriaplein en hoop hartgrondig dat ze inderdaad diezelfde dag nog geëvacueerd kunnen worden. Binnen in het kamp staan rijen van containerwoningen opgesteld, die bescherming bieden tegen het weer. Er is een receptie, een medische post, een tent met zandbak waar kinderen spelen en een eetruimte waar mensen drie maaltijden per dag krijgen. Een opvallend verschil is dat ik hier in plaats van gehuil, gelach hoor komen van de kinderen.
Ook Eleonas is een doorgangskamp, want ondanks de goede voorzieningen, willen mensen maar een ding: zo snel mogelijk de grens over. Ook hier blijven mensen maar enkele dagen om even bij te komen. In het kamp hangt een bijna serene rust als we doorlopen naar de eettent. Hier zitten kleine groepjes mensen te praten of te kaarten. We lopen door naar een drietal jonge jongens die amper meerderjarig lijken te zijn. Ondertussen horen we van Tassos dat de vluchtelingen van het Victoriapleinkamp zullen worden geëvacueerd naar een stadion. Ik haal opgelucht adem.
We spreken met Hafir, 18 jaar. De twee vrienden die hem flankeren zijn 17. Hafir kijkt monter uit zijn ogen, maar wanneer we hem vragen naar zijn reis, trekt er een donkere schaduw over zijn gezicht. Hij vertelt dat hij opgegroeid is in Afghanistan, waar explosies en bomaanslagen aan de orde van de dag waren. Het leven daar was niet vol te houden. Zijn familie en die van zijn vrienden hebben gezorgd voor het geld om de reis te kunnen maken. Ruim 5000 dollar heeft het hem gekost om alleen al in Griekenland te komen. Een deel van zijn geld is gestolen, hij heeft nu vrijwel niets meer. De reis was een nachtmerrie. Soms moesten ze wel 48 uur achter elkaar lopen door bergachtig gebied. In Iran werden ze in elkaar geslagen door de politie en in Turkije moesten ze om de paar uur schuilen voor bombardementen. Maar het ergste waren de sterfgevallen. Hij heeft kinderen zien overlijden ten gevolge van uitputting en ondervoeding, de wanhopige en intens verdrietige ouders die hun kind langs de weg moesten begraven, mensen die stierven door aanvallen van wilde dieren in de bergen en natuurlijk altijd weer de doden op zee.
Als ik hem vraag hoe hij zijn toekomst voor zich ziet, klaart hij op. “Hoopvol”, roept hij direct, “erger dan wat ik heb meegemaakt kan het toch niet worden.” Samen met zijn vrienden wacht hij tot het bankverkeer genormaliseerd is in Griekenland, zodat hun ouders hen geld kunnen sturen voor het vervolg van hun reis. Het maakt hem niet uit welk land, als hij maar kan werken en studeren, en – iets wat we al veel vaker hoorden vandaag - als mens wordt behandeld.
Victoria van de Waal is Manager Communicatie en Fondsenwerving bij Dokters van de Wereld. Zij is onder andere verantwoordelijk voor bewustwording over toegang tot zorg in Nederland, Europa en wereldwijd, ondersteuning van pleitbezorgingsactiviteiten en het genereren van inkomsten om de projecten van Dokters van de Wereld te financieren. Momenteel is zij op veldbezoek in Griekenland. Middels een korte serie blogs deelt ze haar ervaringen.