Op woensdagavond 25 mei woedde in een vreemdelingencentrum in Rotterdam een brand. De lessen van de dodelijke Schipholbrand van elf jaar geleden zijn onvoldoende opgevolgd. Het optreden tegen die brand en de nazorg voor gevangenen vertoonden ernstige gebreken. Dit concluderen Dokters van de Wereld, Amnesty International en Stichting LOS.
Belangrijke uitkomsten
De Inspectie Veiligheid en Justitie zag geen aanleiding voor onderzoek naar de brand en kwam dus ook niet met een rapportage over deze brand. Daarom hebben Dokters van de Wereld, Amnesty International en Stichting LOS zelf onderzoek gedaan naar de gang van zaken rondom de brand. Aanleiding waren verontrustende telefoontjes naar het Meldpunt Vreemdelingendetentie van Stichting LOS van mensen die op het moment van de brand ingesloten waren. De belangrijkste uitkomsten van ons rapport zijn dat het optreden tegen die brand en de nazorg voor de gevangenen ernstige gebreken vertoonden. Het duurde lang voordat mensen uit hun cel bevrijd werden en na de evacuatie hebben de migranten lange tijd op een luchtplaats doorgebracht, veelal onvoldoende gekleed bij een temperatuur van 8 graden. Zeker vijf mensen werden naar aanleiding van de brand voor straf in een isoleercel opgesloten. Geweldsgebruik door personeel is niet onderzocht en meerdere mensen werden ontkleed en gevisiteerd. Er is waarschijnlijk ook onvoldoende rekening gehouden met de kwetsbaarheid van degene die de brand heeft veroorzaakt.
Vergrendelde celdeuren
De brand ontstond toen een gedetineerde vreemdeling zijn matras in brand stak. Er zaten 47 migranten op zijn afdeling, waarvan een deel in paniek raakte toen na het uitbreken van de brand de celdeuren niet centraal werden ontgrendeld. De migranten konden pas ontsnappen toen de brandweer hen een één voor één bevrijdde, wat voor veel gevangenen een traumatische ervaring was. Nadat de groep naar de koude luchtplaats was geëvacueerd, kregen ze geen dekens, eten en drinken. Ook was er na de brand, voor zover wij konden nagaan, geen nazorg voor de migranten. Ze kregen geen psychosociale bijstand. Vijf mensen werden als straf voor hun gedrag in een isoleercel geplaatst, sommigen voor tien dagen. Plaatsing in een isoleercel als straf vinden wij altijd ontoelaatbaar, maar in een situatie waarbij mensen nog moeten herstellen van een bijzonder angstige situatie vinden wij volstrekt inhumaan.
“We zagen de bewakers langslopen, maar ze deden de celdeuren niet open. We bonsden op de deuren en riepen ‘jullie laten ons hier toch niet stikken?’ Een bewaker deed het luikje van onze cel open waardoor er nog meer rook de cel binnendrong.” Gedetineerde A (inmiddels uitgezet naar Congo)