Irene den Heijer werkt als medisch vrijwilliger (arts) voor Dokters van de Wereld. Tweede Kerstdag nam zij een dienst voor haar rekening in het opvangcentrum voor vluchtelingen in Heumensoord. In het najaar hielp zij vluchtelingen op Lesbos.
Huisartsenzorg aan asielzoekers wordt binnen Nederland verleend door het Gezondheidscentrum Asielzoekers (GCA). Vanwege de grote stroom vluchtelingen is er ook een toegenomen zorgvraag ontstaan. Om het ACG te ontlasten verlenen vrijwilligers van Dokters van de Wereld samen met het Rode Kruis eerste hulp in de asielzoekerscentra. Voor overleg en doorverwijzing is het GCA beschikbaar. Op tweede kerstdag besloot ik om te helpen tijdens een van de diensten in Heumensoord in de buurt van Nijmegen. Nadat ik twee maanden op Lesbos had gewerkt in de registratiekampen was ik benieuwd hoe het er in Nederland aan toe zou gaan.
Het was een mooie dag en veel kinderen speelden buiten of reden rond op fietsjes. We zagen een aantal patiënten, die dankbaar waren voor onze hulp op deze Nederlandse feestdag en het spreekuur verliep rustig. Tegen het eind van de avond hoorden we een oproep over de walkietalkie. Een vechtpartij in het kamp. Onze assistentie werd ook gevraagd want er zou iemand onwel zijn geworden. Ik zag de krantenkop voor me die ik de laatste tijd vaker in het nieuws voorbij had zien komen; “Vechtpartij in AZC, mannen gaan met elkaar op de vuist”. De woorden van een kennis flitsten door mijn hoofd toen hij naar mij toe zijn onvrede over de vluchtelingenstroom uitte: “Ze vluchten voor het geweld in hun land en dan zijn ze eindelijk veilig, gaan ze met elkaar op de vuist. Een hoop Nederlanders zien dat als ondankbaarheid voor onze gastvrijheid”. Ik wist niet hoe ik moest reageren op die opmerking en ik had iets gemompeld over hoog oplopende emoties als mensen dicht op elkaar moeten leven. Ik was benieuwd wat ik aan zou treffen bij deze vechtpartij in het kamp en we sprongen op de fiets om aan de andere kant van het terrein te komen.
Er stond een groepje beveiligers buiten een van de tenten om een man heen die op de grond lag. Behalve een paar schrammen in zijn hals was hij ongedeerd. Het was een “man”. Hij was op het eerste gezicht boven de 18 maar veel ouder dan 20 kon hij niet zijn. Het was de aanstichter van de “vechtpartij” en hij lag op de grond onbedaarlijk te huilen. Een van de beveiligers klopte onbeholpen op zijn schouder. Wat de aanleiding was geweest van zijn woede uitbarsting was niet duidelijk maar anderen hadden geprobeerd hem in bedwang te houden en daarbij had hij enkele schrammen opgelopen. Ik wist niet waarom hij zo moest huilen en ik kon het hem niet vragen. Hij sprak geen Nederlands of Engels en ik geen Arabisch. Iemand vertelde dat hij alleen was, geen ouders.
Ik moest me bedwingen om hem niet tegen me aan te drukken, een knuffel te geven en te zeggen dat alles wel goed zou komen. Maar ik wist niet of het wel goed zou komen. In plaats daarvan zei ik de enige Arabische woordjes die ik ken. “Ismak?” “(Wat is je) naam?” Hij vertelde me zijn naam die ik onmiddellijk weer vergat omdat het een voor mij onbekende klank had. “Naffas”, zei ik hem. Waarmee ik wilde zeggen dat hij adem moest halen. Daar hield mijn conversatievermogen mee op. Wat er nog over was, was een arm om de jongen heen slaan waarop hij nog harder begon te snikken. Na enige tijd zo gezeten te hebben kalmeerde hij wat. De beveiliging nam hem mee naar hun kantoortje waar hij nog even bij mocht komen. Ik kon me alleen maar afvragen wat er in zijn hoofd omging. Woede, verdriet, pijn, angst? Welke andere verhalen zouden er achter al die krantenkoppen hebben gezeten? Alleen zonder ouders, familie of vrienden in een land waar je de taal niet spreekt en niemand je lijkt te begrijpen. Alleen, de hele dag met gedachtes over de nare dingen die je hebt meegemaakt. Over de mensen die je achter hebt moeten laten. Volwassen maar toch ook nog een kind dat zijn ouders nodig heeft. Want willen we uiteindelijk niet allemaal een arm ons heen en van iemand horen: “Het komt wel goed, stil maar, het komt wel goed”.