Veilig, maar opgesloten en nutteloos

Ahmed, zijn vrouw Nour en hun vier dochters wonen sinds april 2014 in het vluchtelingenkamp Zaatari (Jordanië). Het gezin woont in een zelfgebouwde hut van golfplaten. We delen met zijn zessen een kamer. De keuken wordt met een deken afgescheiden en overal zijn insecten.’’ Het ontbreekt Ahmed en zijn gezin aan bijna alles. Om te overleven is het gezin afhankelijk van geld dat familie stuurt en het voedselprogramma. Om schoolspullen voor zijn dochters te kunnen kopen moet Ahmed kiezen tussen eten of schriften.

Olivier Papegnies

Onderwijs is belangrijk. De twee schooltassen aan de muur worden gekoesterd. Ze geven hoop op een betere toekomst ondanks de oorlog en de omstandigheden in het kamp. Ahmed Loundja is een goede leerling. Ze gaat naar twee scholen, de school van Bahrein en de Amerikaanse school. Ik hoop dat ze een goede studie kan gaan doen.”

Op de gekleurde wanden van de prefab huisjes van Zaatari zijn boodschappen te lezen die getuigen van verlangen naar een kans op een goede toekomst. “I want to learn a language.” En “EDUCATION!”. Kamp Zaatari, waar de Jordaanse overheid sinds 2012 op 20 km van de Syrische grens vluchtelingen opvangt, heeft  80.000 inwoners en is georganiseerd als een stad, met winkels, scholen en ziekenhuizen. Syriërs leven er in veiligheid maar dat is dan ook alles wat dat het kamp kan bieden. Ahmed vertelt dat hij wil vertrekken. Hij weet maar al te goed dat Syrië onveilig is, een van zijn neven is vorige maand omgekomen tijdens gevechten. Dat zijn huis overeind staat is zijn enige zekerheid. Toch wil hij terug. In Zaatari zijn we veilig maar we zijn opgesloten en nutteloos hier. Ik ga terug, dan kan ik voor mijn gezin zorgen.’’

Stateloos burgerschap

Terugkeren is geen optie voor het gezin van Sohad Messaoud. Met verlangen denkt Sohad terug aan het leven in Syrië, voor de oorlog, de kippen die ze hielden, de velden met olijfbomen en de markt in Deraa waar alles verkocht werd. In het kamp heeft ze zich met haar acht kinderen geschikt in een bestaan zonder veel uitzicht. Haar echtgenoot heeft een winkeltje in de grote winkelstraat die hier Champs-Elysees wordt genoemd. Daar verkoopt hij kleding, levensmiddelen en eigenlijk alles wat maar kan helpen om eten op tafel te krijgen voor dit grote gezin. Sohad vult haar dagen met de zorg voor haar jongste kinderen terwijl de oudsten naar school gaan. Haar jongste zoon is geboren in ballingschap en heeft geen geboorteakte en dus wettelijke identiteit. Toen ik zwanger was van Nabil waren de ziekenhuizen in Syrië niet veilig, ze waren het doelwit van bombardementen, daarom zijn we vertrokken.” Sohad is getraumatiseerd door de angst, de vlucht en het verlies van al haar bezittingen. Eenmaal in Jordanië werd de baby te vroeg geboren, maar het papierwerk was nog niet geregeld. Jongste zoon Nabil heeft daardoor geen geboorteakte en geen wettelijke identiteit. Dit zou moeten worden opgevraagd via de rechtbank en brengt kosten met zich mee. Mijn zoon is gezond, dat is het belangrijkst. Ik ga met hem naar het centrum van Dokters van de Wereld waar iedereen erg lief voor hem is. Hier zorgt iedereen voor elkaar, maar we lijden onder het gebrek aan bewegingsvrijheid.”

Vernederd en uitgebuit

Amal van 15 praat weinig. Ze houdt haar blik gericht op de grond van het kleine kamertje op de begane grond, waar ze met elf gezinsleden leeft. Haar vader vertelt luid en duidelijk hun verhaal. We zijn in Syrië door een hel gegaan. Ik hoopte in Libanon een beter leven te vinden.” De familie vluchtte naar Hay el-Selloum, een buitenwijk van Beiroet.  In deze arme volkswijk wapperen Hezbollah vlaggen boven portretten van martelaars in alle straten. Amal en haar familie zijn gekomen om aan de oorlog te ontsnappen. Hier zijn ze de armste onder de armen en worden ze mishandeld,  vernederd en uitgebuit.

De toestroom van vluchtelingen legt een enorme druk op de Libanese economie en instellingen. Het land vangt sinds 1948 honderden Palestijnse vluchtelingen op en is niet in staat om aan de behoeften te voldoen van de 1,5 miljoen Syriërs die aanwezig zijn op het Libanese grondgebied. 70 % van hen leeft onder de armoedegrens. Het gezin van Omar vormt hierop geen uitzondering. Toen we in Libanon aankwamen hebben we een paar weken in een nylonfabriek gewerkt. We kregen 20 $ per dag voor tien personen, vertelt hij verontwaardigd. Zijn oudste dochters Amal en Chadia, 14 jaar, gingen 14 uur per dag bij een banketbakkerij werken, waar ze 10 $ betaald kregen voor loodzware, ondankbare taken en werden vernederd door de baas. Hij zei dat we vies waren, schold ons uit en maakte ons belachelijk, vertrouwt Amal ons toe met een stem die trilt van woede. Op een dag kwam Chadia – die last heeft van misvormde voeten –  ten val door het gewicht van een te zwaar dienblad. De baas sloeg haar terwijl ze op de grond lag. Vervolgens sleepte hij haar bij de haren naar buiten en joeg haar weg. De herinnering hieraan wordt de tiener teveel en ze breekt in tranen uit. Chadia heeft inmiddels een nieuwe baan gevonden. Amal werkt nog steeds bij de banketbakkerij.

Op de gezichten van Omar en zijn vrouw is het leed af te lezen wanneer ze vertellen over hun 8-jarige zoon die van school af moest omdat hij er geslagen werd. Of over de tas met uitwerpselen die ze op een ochtend aantroffen op hun balkon. Ondanks de vernederingen is het voor hun ondenkbaar om terug te keren naar Syrië. “Mijn land is volledig verwoest”  en het wordt alleen maar erger. Het enige dat ik wil is leven op een plek waar we genoeg te eten hebben en waar we gerespecteerd worden.”